Dit keer zijn het alleen de heren van Capella Sine Nomine die zingen. Samen met de organist Bert den Hertog zijn we te horen tijdens het eerste internationale orgelfestival in de Haagse Elandstraatkerk. Zowel de akoestiek van de kerk als de dispositie van het orgel zijn optimaal toegerust voor dit soms feestelijke en soms mystieke meesterwerk van Duruflé.
Maurice Duruflé (1902 – 1986) was een Frans organist en componist. Zijn kleine maar kwalitatief zeer hoogstaande oeuvre bestaat uit werken voor orgel, koor, orkest en uit kamermuziek. Duruflé werd op 10-jarige leeftijd leerling aan de zangersschool van de kathedraal van Rouen. Hij studeerde er ook piano, orgel en muziektheorie. In 1919 verhuisde hij naar Parijs waar hij orgel ging studeren bij Charles Tournemire. Het Parijse conservatorium bezocht hij vanaf 1920. Hij studeerde er bij onder meer Paul Dukas en Louis Vierne. Tussen 1922 en 1928 won hij vele prijzen, onder andere voor orgel, compositie, harmonieleer en fuga. In 1930 werd hij benoemd tot organist aan de Saint-Étienne-du-Mont in Parijs, vlakbij het Panthéon, waar hij tot 1975 in dienst zou blijven. In verband hiermee voorzag hij de orgelpartij, op verzoek van de componist, van registratie-aanwijzingen. In 1943 werd Duruflé professor voor harmonieleer aan het conservatorium van Parijs.
Het gepubliceerde oeuvre van Duruflé is niet groot; hij was niet snel tevreden en bleef lang aan zijn composities schaven waardoor hij in de voetsporen staat van zijn leraar Paul Dukas.
De gregoriaanse gezangen, die hij veel had gezongen in de jaren op de koorschool in Rouen, waren een belangrijke inspiratiebron voor zijn muziek. Dit blijkt onder meer uit het veelvuldig gebruik van middeleeuwse modi, waarin met name het gebruik van de frygische modus opvalt. Duruflés muziek herinnert ook aan het impressionisme. Zijn composities worden gekenmerkt door orde, helderheid en duidelijke vormgeving en getuigen van grote bewogenheid en veel poëzie. Hij zocht naar het bovenaardse en droeg dit uit en over in zijn muziek en lessen.
In Duruflé’s jonge jaren maakte de aandacht voor het Gregoriaans een ware renaissance door, o.m. door zijn leraar Tournemire. Behalve dat deze invloed duidelijk is in zijn beroemde Requiem, is het in de Messe Cum Jubilo (1966) wellicht nog duidelijker. De aanduiding ‘cum jubilo’ is de ondertitel van de 9de ordinarium-mis Kyriale, zoals die tot op heden terug te vinden is in het Graduale Triplex (Solesmes 1979). In tegenstelling tot het Requiem is de krachtige melodielijn in elk van de vijf delen van de mis ongemoeid gelaten, in die zijn dat de harmonie, die moeiteloos uit het modale karakter van de melodische gang lijkt voor te komen, volledig voor rekening van het orgel wordt genomen. Anders gezegd: de mannenstemmen zingen uitsluitend éénstemmig. Gloedvol geharmoniseerd Gregoriaans is het resultaat, traditioneel eenstemmig gezongen, en afwisselend nu eens heftig, eruptief zelfs, dan weer ingetogen en mystiek harmonisch omlijst in de zo kenmerkende na-oorlogse Franse stijl.