CSN 5 | There’s Something About Mary

Victoria – Missa Alma redemptoris mater, Sweelinck – Regina coeli, Rheinberger – Ave Regina, Grieg – Ave maris stella, Britten – Hymn to the virgin, Dresden – Assumpta est, Diepenbrock – Stabat mater speciosa.  Van oudsher is Maria een belangrijke inspiratiebron geweest voor dichters en componisten. Het heeft geleid tot een keur van werken: mystiek, troostrijk, groots, intiem, gebeden, jubelzangen, lofzangen etcetera. Op het programma vinden we werken uit alle plaatsen en tijden. Uit de renaissance horen we muziek van Sweelinck en Victoria. Beide werken behoren tot het beste wat deze componisten ons hebben nagelaten. Uit de romantiek horen we werken van Grieg, Rheinberger en Diepenbrock. Vooral het harmonisch complexe en zelden gehoorde Stabat Mater van Diepenbrock valt op door zijn bijzonderheid. Matthijs Vermeulen schreef hierover al: Het is stralend van miniatuur, antiek van piëteit, modern van verlangend en onrustig sensitivisme. Ten slotte horen we uit de 20e eeuw werken van Sem Dresden en Gorecki. Opvallend is hierbij hoe beide componisten nastreefden eenzelfde mystieke sfeer op te roepen maar hierbij op ’t oor diametraal tegenover elkaar staande middelen hebben gebruikt.

Missa Alma Redemptoris Mater De Victoria

De Victoria was misschien wel de enige componist in zijn tijd die tijdens zijn leven vrijwel zijn gehele oeuvre gepubliceerd kreeg. De Missa Alma Redemptoris werd gepubliceerd in 1600. Het is een zogenaamde parodie mis, een mis gebaseerd op een ander al bestaand werk. In dit geval zelfs twee, namelijk zijn 5 stemmige en zijn 8 stemmige motet Alma Mater Redemptoris. Beide motetten ontlenen hun melodisch materiaal aan de gregoriaanse antifoon. Verspreid over de hele mis vinden we fragmenten uit zijn 8 stemmige motet. In het Kyrie en het Benedictus vinden we duidelijkste herinneringen aan zij 5 stemmige motet. De mis is gecomponeerd voor twee vierstemmige koren die op de gebruikelijke wijze elkaar antwoorden, afwisselen en samen optrekken.

Regina Coeli Sweelinck

Het zal voor de voor de Hervormde overheid lichtelijk verrassend zijn geweest dat de door hun betaalde organist Sweelinck in 1619 plots met Cantiones Sacrae op de proppen kwam. Deze bundel is geheel gevuld met werken die hun oorsprong vinden in de vulgaat en de Roomse liturgie. Daarnaast ontlenen veel van de composities in deze bundel hun melodisch materiaal aan het gregoriaans. Zo ook bij het Regina Coeli. De gregoriaanse antifoon bestaat uit vier regels. Sweelinck baseert in zijn compositie elke regel op melodische motieven uit de gelijkluidende regel van de gregoriaanse antifoon. Het is geen doorgecomponeerd motet, maar een vierdelige compositie, waarin per deel één regel wordt behandeld steeds afgesloten door een alleluia. Het werk behoort tot de hoogtepunten van Sweelincks vocale werken. Het kenmerkt zich door zijn vrolijkheid en lichtheid die tot uitdrukking komt in lange notenslierten en vrolijke motieven die steeds weer in andere stemmen opduiken.

Ave Regina Rheinberger

Kort voor zijn dood schreef Rheinberger aan een leerling: “Muziek die niet zingbaar is of geen klankschoonheid heeft, heeft geen bestaansrecht. Ik weet dat mijn zienswijze vele tegenstanders kent, maar wit is wit en niet grijs of zwart. Muziek mag nooit hopeloos of ziekelijk klinken. Muziek is in essentie een uiting van blijdschap en zelfs pijn kent geen pessimisme.” Rheinberger componeerde zijn lieflijke en melodieuze Ave Regina in de jaren ’80 van de negentiende eeuw. Het is een op het oor eenvoudig compositie die echter van een groot compositorisch meesterschap getuigt. Het tijdschrift „Signale für die musikalische Welt“ noemde in 1886 deze compositie en de andere werken uit op. 140 waarlijk religieuze muziek die echter niet theologisch, maar welgevallig klinkt.

Ave Maris Stella Grieg

De oorsprong van de raadselachtige titel Ave maris stella (gegroet, sterre der zee) is waarschijnlijk gelegen in een verschrijving van een kopiist die de Latijnse naam stilla maris sive amarum mare (druppel der zee of bittere zee) bij het overschrijven veranderde in stella maris (sterre der zee) en dat is het in de latere Middeleeuwen gebleven. Ave maris stella behoort samen met zijn Fire Salmer tot zijn bekendste koorwerken. Het werkt wordt gekenmerkt door expressieve harmonieën en melodieën. Oorspronkelijk was het een solo stuk met een Deense tekst, maar aan het eind van het jaar 1898 werkte hij het om tot een compositie voor achtstemmig koor en voorzag hij het van de Latijnse tekst.

Hymn to the Virgin Britten

Slechts zestien jaar oud was Britten toen hij dit kleine meesterwerkje in één dag schreef. Britten creëert in dit werk het idee van dubbelkorigheid door het gebruik van een solo kwartet dat steeds in het Latijn antwoord geeft op de middel Engelse tekst die door het koor gezongen wordt. Het is wonderlijk om te zien hoe deze twee afzonderlijke teksten elkaar aanvullen en beantwoorden en zo versmelten tot een eenheid. Evenals bij het Ave maris stella vinden we in deze tekst de in de middeleeuwen gebruikelijke tegenstelling Eva – Maria. Na de aanvankelijke rust en mystieke sfeer waarmee het stuk opent, neemt in de laatste strofe de intensiteit toe door opgaande lijnen en het verhoogde tempo. Aan het slot keert de rust weer terug besloten door een dromerige laatste frase, gezongen door het solo kwartet.

Stabat Mater Speciosa Diepenbrock

In maart 1896 begon Diepenbrock aan het componeren van zijn Stabat mater speciosa. Evenals het Stabat mater dolorosa wordt dit gedicht toegeschreven aan Jacopone da Todi. Echter in dit gedicht worden de gevoelens van blijdschap van Maria geschetst na de geboorte van haar zoon. Op veel plaatsen maakte Diepenbrock gebruik van het materiaal van zijn eerder verschenen dolorosa-compositie, zodat er een muzikaal tweeluik ontstond die ondanks de thematische overeenkomsten, sterk verschillen in kleur en karakter. Het jubelende Stabat mater speciosa is altijd favoriet geweest bij Sem Dresden die er met zijn ‘Madrigaal-Vereeniging’ en ‘Haarlemsche Motet- en Madrigaal-Vereeniging’ veel uitvoeringen van heeft gegeven. Waarschijnlijk op 12 mei 1917 voor het eerst. Matthijs Vermeulen schreef erover in De Telegraaf: Een Stabat Mater speciosa, dat Diepenbrock ongeveer twintig jaar geleden componeerde als pendant van zijn Stabat Mater dolorosa, was een der belangrijkste nummers uit Sem Dresden’s programma. Het geeft de smartelijke en droevig-gekleurde motieven van het Stabat Mater dolorosa […] in een blijden en teeder jubelenden toon; ’t eene verbeeldt de Moeder aan het Kruis, ’t ander de Moeder aan de Kribbe. Voor ons allen en ook voor den componist was het de éérste uitvoering in de loop dier lange jaren, want gelijk het Diepenbrock’s Mis verging, zoo is het dit Stabat vergaan: de auteur maakte een meesterwerk, waar niemand naar vroeg en waarvoor zich ook niemand interesseerde, hoewel ’t warm zingt in eene zuidelijke, bekorende melodiek, opgeluisterd met het rijkst genuanceerde harmonische coloriet, als de schilderijen der oude primitieven. Het is stralend van miniatuur, antiek van piëteit, modern van verlangend en onrustig sensitivisme.

Assumpta est Maria Dresden

In het motet Assumpta est Maria heeft Sem Dresden de teksten van alle antifonen voor de eerste vespers voor Maria-ten-hemel-opneming verzameld en verwerkt in één volledig doorgecomponeerd motet. In deze hoedanigheid zou het dus geen plaats kunnen krijgen in deze vespers, maar het blijft onmiskenbaar een motet dat gecomponeerd is voor het feest van Maria-ten-hemel-opneming. Het werk vormt een wonderlijke synthese van op Debussy en Ravel geïnspireerde harmonieën met de aloude motetvorm waarbij elke regel, of in dit geval elke antifoon, een eigen muzikale uitwerking krijgt. De eenheid in de compositie blijft bewaard door een voortdurend terugkeren van de ritmische en melodische motieven die we voor het eerst horen in de eerste maten van de compositie. Opvallend is dat de van oorsprong Joodse Sem Dresden koos voor deze oer-katholieke teksten. Marius Monnickendam zegt hierover dat hierin “al iets opdoemt van Dresden’s geestelijke gerichtheid, welke op het einde van zijn leven in een bekering tot het Katholicisme uitmondde.”

Totus Tuus Górecki

Górecki componeerde Totus Tuus ter gelegenheid van het derde bezoek van paus Johannes Paulus II aan zijn vaderland. Totus Tuus was de mariale wapenspreuk van deze paus. Deze tekst komt uit een gedicht van Maria Boguslawska, die het gedicht opdroeg aan de maagd Maria, de patroonheilige van Polen. De compositie is meditatief als indringend van karakter. Górecki weet dit effect te bereiken door het voortdurend herhalen van muzikale elementen en tekst en het smaakvol gebruik melodie en harmonie. Na de eerste uitvoering op 14 juni 1987 door het koor voor Katholieke Theologie uit Warschau won het stuk snel aan populariteit en heeft het een vooraanstaande plaats veroverd binnen de koorliteratuur.